afb. Onbekend
Tijdens bouwwerkzaamheden in het pand Orthenstraat 23/25 is dit gotische sleutelstuk aangetroffen met een peerkraalprofilering en gutsversieringen. Houtmonsters van het sleutelstuk werden gedateerd in het jaar 1463 (kapdatum van het hout). Mogelijk is het pand na de stadsbrand die delen van de stad teisterde in het jaar 1463 grotendeels herbouwd. Een sleutelstuk is een houten oplegging in de constructie van een zolder- of verdiepingsbalklaag. Het is een relatief klein, decoratief onderdeel van een cruciale vloerconstructie. Vroeger namen timmerlieden de tijd om hun houtbewerkingskunst de vrije loop te laten. Het sleutelstuk ondersteunt de moerbalk, de dikste dragende plafondbalk waarop de kinderbinten en de vloer erboven steunen. Onder moerbalk en sleutelstuk zit de korbeel. Deze schuine balk verdeelt de krachten van de bouwconstructie en geeft de dragende moerbalk een groter draagvermogen. Muurstijl, korbeel en sleutelstuk vormen samen een stijve, driehoekige constructie. Deze constructie wordt het juk genoemd. Uit reconstructies blijkt dat de versieringen op het sleutelstuk pas werden aangebracht, nadat dit als juk als geheel gereed was. In sommige constructies ontbreekt zo'n juk, ontbreken dus korbeel en muurstijl, en is er toch onder de balk een sleutelstuk aangebracht. Geschiedenis: begint in de middeleeuwen, in de tijd van de houtskeletbouw. Huizen werden toen door timmerlieden gebouwd die in een lange traditie stonden. Voor de grote, dragende balken van vloeren en zolders gebruikten ze complete boomstammen. Die werden ontdaan van hun bast en vervolgens gekant. Na deze bewerkingen blijft zo'n balk natuurlijk nog altijd taps: dik van onder (de wortelzijde) en dun aan de boomtopzijde. Als je een dergelijk taps toelopende balk op twee steunpunten legt en als dragende vloerbalk gebruikt, wordt de vloer die je erop legt natuurlijk niet waterpas. Aan de boomtopzijde loopt de vloer dan naar beneden. Dat verhelp je door de grote vloerbalk aan die zijde met een extra balk(je) op te hogen. Deze op maat gemaakte slof onder de 'dunne' zijde van de vloerbalk heet het sleutelstuk. Omdat hij toch al met de hand pasgemaakt werd en men dit 'lapmiddel' voor het oog wilde camoufleren, versierden timmerlieden het op zo'n manier dat het van een afstand op een ornament leek. Hoe meer tijd en geld er beschikbaar was, hoe mooier dit ornament. Later, toen de balklagen mooi regelmatig gezaagd en geschaafd werden, bleef men in de bouw sleutelstukken toepassen. Ook nadat de houtskeletbouw om brandveiligheidsredenen werd vervangen door baksteenbouw. Wel veranderde het meer en meer van een puur constructief element in een onderscheidend vormgevingselement. Een element met de handtekening van de man die het huis met al zijn kunde en betrokkenheid gemaakt had. De timmerman was dan even beeldhouwer. Eerst gingen mes en guts alleen in de kopse kant. Toen de wooncultuur in de 16e verfijnde en de welvaart toenam, werden ook de zijkanten en onderkant regelmatig onderhanden genomen. Het sleutelstuk bleef eeuwen in gebruik, omdat het ook als constructief element een vaste plaats had gekregen. Een sleutelstuk kan variëren van 30 tot 100 cm lengte. | 10 |
Haslinghuis - Janse, Bouwkundige termen (2001) 417